9.

Ontwikkeling van de Brabantse woningvoorraad

De komende jaren wacht Brabant nog een behoorlijke woningbouwopgave. Tot 2030 zal de woningvoorraad nog met 100.000 tot 120.000 woningen moeten toenemen, oftewel een groei van gemiddeld zo’n 10.000 woningen (netto) per jaar. Dit om de verwachte groei van het aantal huishoudens op te kunnen vangen en bestaande woningtekorten zo veel mogelijk terug te dringen.

Regionaal zijn er grote en toenemende verschillen in groei van de woningvoorraad. In lijn met het provinciale verstedelijkingsbeleid concentreert de groei zich in de stedelijke gebieden.

Brabant wacht de komende tijd nog een flinke bouwopgave

In 2017 telt Noord-Brabant ruim 1.104.000 woningen1. De woningvoorraad blijft tot aan het einde van de prognoseperiode groeien, al neemt de groei in de loop van de (prognose)jaren wel sterk af (tabel 9.1).

Tabel 9.1

De groei van de woningvoorraad in Noord-Brabant, 2017-2050

woningvoorraad groei van de woningvoorraad woningvoorraad
  2017 2017-2024 2025-2039 2040-2049 2017-2049 2050
Noord-Brabant 1.104.300 84.500 62.500 10.300 157.200 1.261.500
Stedelijke concentratiegebieden 787.600 62.900 56.500 20.800 140.200 927.800
Landelijke gebieden 316.700 21.600 6.000 -10.500 17.100 333.700
RRO West-Brabant 308.200 21.200 12.300 -700 32.900 341.000
RRO Midden-Brabant 177.400 13.700 11.600 4.600 29.900 207.300
RRO Noordoost-Brabant 280.600 23.100 17.800 800 41.800 322.300
RRO Zuidoost-Brabant 338.200 26.400 20.700 5.500 52.600 390.800
groei-indices
    2017-2024
(2017 = 100)
2025-2039
(2025 = 100)
2040-2049
(2040 = 100)
2017-2049
(2017 = 100)
 
Noord-Brabant   107,7 105,3 100,8 114,2  
Stedelijke concentratiegebieden   108,0 106,6 102,3 117,8  
Landelijke gebieden   106,8 101,8 96,9 105,4  
RRO West-Brabant   106,9 103,7 99,8 110,7  
RRO Midden-Brabant   107,8 106,1 102,3 116,9  
RRO Noordoost-Brabant   108,2 105,9 100,3 114,9  
RRO Zuidoost-Brabant   107,8 105,7 101,4 115,6  
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen.

* Door de overgang op de BAG - de 'Basisregistratie adressen en gebouwen' - is een 'trendbreuk' ontstaan in de woningbouw- en woningvoorraadstatistieken. Tot en met 2011 maakte het CBS onderscheid in woningen, wooneenheden, recreatiewoningen en capaciteit in bijzondere woongebouwen (instellingsplaatsen).
Alleen de categorie ‘woningen’ werd tot de woningvoorraad gerekend, de overige categorieën niet.
In de BAG worden alle ‘verblijfsobjecten met (ten minste ook) een woonfunctie’ tot de woningvoorraad gerekend.
Bij de vooruitberekingen van de woningvoorraad is gebruik gemaakt van de BAG-gegevens (CBS-Statline, januari 2017) per 1-1-2017.

Zie ook: toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling

Naar verwachting staan er in 2050 ruim 1.260.000 woningen in onze provincie, ruim 20.000 meer vergeleken met de vorige provinciale prognose uit 20142. Tot die tijd neemt de woningvoorraad dus nog toe met een kleine 160.000 woningen (+14,2%). Het leeuwendeel van die groei – ruim 120.000 woningen (zo’n driekwart van de opgave) – zal voor 2030 moeten worden gerealiseerd. Dat betekent een groei van gemiddeld bijna 10.000 woningen (netto3) per jaar.

De vooruit berekende groei van de woningvoorraad hangt uiteraard nauw samen met de groei van het aantal huishoudens. Wel ligt de groei van de woningvoorraad iets hoger dan de groei van het aantal huishoudens (figuur 9.1). Dit komt omdat in de berekeningen (scenario ‘hoog’) ervan uit is gegaan, dat het bestaande woningtekort (2,1%, oftewel zo’n 23.000 woningen) in de loop van de prognoseperiode wordt weggewerkt4.  Ook is rekening gehouden met de (gewenste) leegstand, waarbij de leegstandspercentages – Brabant-breed ca. 2,3% – in de prognoseperiode constant zijn verondersteld.

De komende jaren wacht Brabant dus nog een behoorlijke woningbouwopgave. Afhankelijk van de mate waarin het woningtekort wordt ingelopen, gaat het hierbij tot 2030 om iets minder dan 100.000 woningen in het scenario ‘laag’ (huidig woningtekort wordt constant verondersteld) tot ruim 120.000 woningen in het scenario ‘hoog’ (woningtekort is in 2030 volledig ingelopen) (zie ook bijlage F1 en F2).

Synchroon aan de huishoudensontwikkelingen zal de groei van de woningvoorraad geleidelijk aan echter sterk afnemen. Overigens betekent een (op termijn) mindere kwantitatieve behoefte niet, dat er in gelijke mate (meteen ook) minder gebouwd hoeft te worden. Integendeel. De kans is namelijk groot dat delen van de huidige woonmilieus steeds meer als kwalitatief onvoldoende zullen worden beschouwd. Vooral de vroeg-naoorlogse woongebieden (1945-1975) zijn in dit verband kwetsbaar.

Figuur 9.1

Procentuele groei van de woningvoorraad, het aantal huishoudens en de bevolking

Noord-Brabant, 2000-2050

Tempo van bouwen zal verder omhoog moeten

In Brabant is de groei van de woningvoorraad teruggelopen van zo’n 13.000 gemiddeld jaarlijks in de tweede helft van de jaren ’90 naar een niveau van (soms ver) onder de 10.000 in de eerste jaren van deze eeuw. In 2003 bereikte de groei een (naoorlogs) dieptepunt met 5.600 woningen (figuur 9.2). Ondanks de financieel-economische crisis zijn er in de jaren 2010 t/m 2013 gemiddeld jaarlijks nog altijd zo’n 8.500 woningen aan de voorraad toegevoegd. In 2014 en 2015 liggen deze groeicijfers echter beduidend lager. In 2015 is de groei van de woningvoorraad uitgekomen op slechts 6.700 woningen, waarmee het dieptepunt van de financieel-economische crisis kan worden gemarkeerd. Met een toename van 7.800 woningen laat 2016 weer een wat beter beeld zien. Op basis van het aantal in aanbouw genomen5 woningen wordt voor de eerstkomende jaren een vergelijkbare groei verwacht6. Nadat allereerst in de bestaande voorraad de woonconsument de schroom al meer en meer van zich heeft afgeschud, tekent een (wat) positiever beeld zich nu ook in de nieuwbouw af. De grilligheid in het aantal afgegeven bouwvergunningen en (vervolgens) in het aantal in aanbouw genomen woningen laat echter zien, dat van een stabiele (opwaartse) lijn vooralsnog nog geen sprake is en ook dat de benodigde woningbouwaantallen vooralsnog niet worden gehaald. Er is sprake van herstel, maar nog wel met de handrem erop.

Hierbij speelt onder meer een rol, dat er nog altijd onduidelijkheden en verschillende inzichten7 bestaan over de gevolgen van de aanpassingen in het corporatiebestel en daarmee over het investeringsvermogen van woningbouwcorporaties in de komende tijd8. Als mogelijke oorzaken wordt soms ook gewezen op de (te) hoge grondprijzen, de lange procedures en vaak complexe vraagstukken rond de (financiële) haalbaarheid van binnenstedelijke (her)ontwikkelingstrajecten en het gebrek aan capaciteit bij ontwikkelaars, bouwers en gemeenten na jaren van saneren9. Daarnaast is van belang, dat als gevolg van de verander(en)de oriëntatie van de woonconsument – meer richting huur en goedkopere koop – de aansluiting van vraag en aanbod nog niet altijd voldoende is10. Om het herstel, dat zich recentelijk aftekent een krachtig vervolg te geven en (nog) meer vaart te krijgen (én te houden) in de woningbouwproductie, zal ook de komende tijd de kwalitatieve samenstelling van (harde) woningbouwplannen nog vaak onderwerp van gesprek zijn.

Hoewel het overall-beeld van de woningmarkt in Brabant allengs wel wat vrolijker stemt, liggen de verwachte woningbouwaantallen op de korte termijn nog altijd een aardig eindje af van de provinciale behoefteramingen (lees: huishoudensgroei), op grond waarvan de woningvoorraad de eerstkomende tijd met ruim 10.000 woningen per jaar zou moeten toenemen (figuur 9.2).

Figuur 9.2

Groei van de woningvoorraad

Noord-Brabant, 1980-2050

Provinciaal verstedelijkingsbeleid

Het provinciale beleid is al jaren gericht op het concentreren van de verstedelijking. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening11 is het een van de provinciale ruimtelijke belangen. Op provinciale schaal betekent dit, dat het leeuwendeel van de woningbouw gerealiseerd wordt in de stedelijke concentratiegebieden en dat de woningvoorraad – overeenkomstig het uitgangspunt van concentratie – in deze stedelijke gebieden verhoudingsgewijs sterker groeit dan in de landelijke gebieden.

In de stedelijke concentratiegebieden, die de taak hebben een belangrijk deel van de bevolkingsgroei (migratie) op te vangen, ligt de toename van de woningvoorraad de komende decennia hoger dan in de landelijke gebieden (tabel 9.1). Hiermee wordt de positie van de stedelijke concentratiegebieden in de Brabantse woningvoorraad (verder) versterkt. Momenteel staat 71,3% van de Brabantse woningvoorraad in de stedelijke concentratiegebieden. In de komende jaren zal dit percentage geleidelijk aan verder oplopen (figuur 9.3). De positieverbetering van de stedelijke concentratiegebieden – en daarmee de concentratie van verstedelijking – tekent zich al af sinds het midden van de jaren ’90 (de ‘Vinex-jaren’), al zijn de groeiverschillen tussen de stedelijke en de landelijke gebieden sinds de eeuwwisseling maar gering. In de jaren ’70 – een periode met omvangrijke suburbanisatiestromen – groeiden de stedelijke gebieden juist relatief minder snel dan de landelijke gebieden. In de jaren ’80 laten de stedelijke en landelijke regio’s vergelijkbare groeicijfers zien en verandert het aandeel van de stedelijke concentratiegebieden maar weinig.

Figuur 9.3

Aandeel van de stedelijke concentratiegebieden in de Brabantse woningvoorraad, 1970-2050

Het gemeentelijke woningbouwprogramma: een indicatie van de toename van de woningvoorraad

De bevolkings- en woningbehoefteprognose is uitgevoerd op het gemeentelijk schaalniveau. De gemeenten vormen hierbij de basis voor de vooruitberekeningen. De gegevens over de toename van de woningvoorraad die hiervan zijn afgeleid, sluiten aan op de gemeentespecifieke bevolkingskenmerken en -ontwikkelingen en zijn opgesteld binnen de kaders van het provinciale verstedelijkingsbeleid.

In bijlage E1 en E2 is per gemeente een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de Verordening ruimte is deze ‘programma-indicatie’ richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de hierover te maken regionale afspraken12. Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen binnen dit regionale afsprakenkader.

In het recente verleden zijn diverse woningbouwafspraken gemaakt; tussen gemeenten onderling, maar ook tussen gemeenten en de provincie13. Dergelijke afspraken worden nu alleen nog in regionaal verband gemaakt. Lopende afspraken zullen – waar nodig in geactualiseerde vorm – ingepast worden in de regionale kaders.

Door de gemeentelijke gegevens te aggregeren worden gegevens op (sub)regionaal of provinciaal schaalniveau verkregen. In bijlage F1 (scenario ‘hoog’) en bijlage F2 (scenario ‘laag’) is voor deze schaalniveaus de indicatieve ontwikkeling van de woningvoorraad in de komende jaren terug te vinden.

Het belang van een goed functionerende woningmarkt

De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie te (blijven) behoren tot de top van Europese kennis- en innovatieregio’s14. Een aantrekkelijk woon-, leef- en vestigingsklimaat is hiervoor essentieel. Het is dan ook van provinciaal belang, dat de regionale woningmarkt goed functioneert. En een goed functionerende regionale woningmarkt betekent, dat:

  • er voldoende woningen worden gebouwd;
  • er een gevarieerd en aantrekkelijk aanbod is van woningen en woonmilieus, dat aansluit op de gedifferentieerde en bovendien veranderende vraag van de woonconsument, met aandacht ook voor de huisvesting van specifieke doelgroepen en voor nieuwe (flexibele15 en tijdelijke) woonvormen;
  • er oog is voor verduurzaming en kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving;
  • ‘het wonen’ optimaal bijdraagt aan de omgevingskwaliteit en de ruimtelijk kwalitatieve opgaven in stad én dorp en dat de (toekomstige) mogelijkheden op binnenstedelijke locaties (inbreiden, herstructureren, transformeren) en met betrekking tot het herbestemmen van leegstaand en leeg komend kantoor-, winkel- en ander vastgoed zo goed mogelijk worden benut;
  • het planaanbod voor woningbouw realistisch en flexibel is om in te kunnen spelen op de dynamiek op de woningmarkt, veranderende woonwensen en onvoorziene ruimtelijke ontwikkelingen16;
  • het planaanbod voor woningbouw – zowel kwantitatief, kwalitatief als ruimtelijk – regionaal is afgewogen17, zeker waar het de meer grootschalige gebiedsontwikkelingen en uitbreidingslocaties betreft.

‘Het wonen’ is een centraal thema in het provinciale beleid. Hierbij heeft de provincie – en met name op het (sub)regionale schaalniveau – een centrale, regisserende rol, vooral als het gaat om informatievoorziening, kennisuitwisseling, prognoses en monitoring18, onderzoek en het maken van regionale, bestuurlijke afspraken. 
Doel is om samen met gemeenten en andere bij de woningmarkt betrokken partijen op (sub)regionale schaal19 aan een ‘regionaal perspectief op bouwen en wonen’ te werken. Een dergelijk perspectief is een belangrijke schakel in een voortdurend proces om in regionaal verband de ontwikkelingen op de woningmarkt te volgen. Op die manier bestaat er steeds een actueel, gezamenlijk beeld van wat er speelt op de regionale woningmarkt, welke (ruimtelijk-kwalitatieve) opgaven er liggen en welke strategieën moeten worden ingezet om tijdig en adequaat in te kunnen spelen op de (sterke, toenemende) dynamiek op de woningmarkt. 

Om het proces van regionale perspectiefvorming adequaat te ondersteunen, worden door de provincie demografische trends en ontwikkelingen, evenals ontwikkelingen op de (regionale) woningmarkt gevolgd en in beeld gebracht. Ook worden inzichten met betrekking tot het (gemeentelijk) planaanbod en de woningbouwprogramma’s regelmatig geüpdatet en wordt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose van tijd tot tijd geactualiseerd. Met dit beeld van ‘feiten, plannen en prognoses’ wordt bijgedragen aan de provinciale (ruimtelijke) beleidsvorming en aan de regionale agenda- en strategievorming op het vlak van ‘bouwen en wonen’. Langs deze lijnen wil de provincie de bewustwording vergroten rond actuele vraagstukken en opgaven op de woningmarkt, waarbij de scope vooral gericht is op concrete uitvoeringsstrategieën en (zo nodig) regiospecifieke bestuurlijke afspraken, waarbij (sub)regionale samenhang en intergemeentelijke afstemming centraal staan. 

Vraagstukken en opgaven die – gelet op het veranderend demografisch perspectief, de gewijzigde financieel-economische omstandigheden, de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen en het veranderende wensenpatroon van de woonconsument – het regionale perspectief de komende tijd sterk zullen (blijven) bepalen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt en de betaalbaarheid van het wonen. Maar ook de huisvesting van arbeidsmigranten en vergunninghouders of het energetisch verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en het geschikt maken van woningen voor (oudere) mensen met een zorgvraag zijn nadrukkelijk onderwerpen voor de regionale agenda.

Ook liggen er in veel gemeenten (omvangrijke) herstructurerings- en transformatieopgaven, evenals opgaven om leegstaand en leeg komend kantoor-, winkel- en ander vastgoed te herbestemmen. Vaak wordt hierbij gekeken naar ‘het wonen’ als (nieuwe) bestemming. In dat verband zijn de komende jaren (tot 2030) van groot belang, omdat in deze periode – samenhangend met de nog altijd behoorlijke groei van het aantal huishoudens – het leeuwendeel van de verwachte groei van de woningvoorraad zal moeten worden gerealiseerd. Na 2030 neemt de groei van de woningbehoefte (sterk) af.
In lijn met de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ en de principes van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik zal een ‘regionaal perspectief op bouwen en wonen’ dan ook nadrukkelijk in beeld moeten brengen wat de mogelijkheden zijn om een (groot) deel van het woningbouwprogramma in te zetten op inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en ten behoeve van het herbestemmen van leegstaand en leeg komend vastgoed. En omdat met de demografische ontwikkelingen (vergrijzing, sterke toename van het aantal eenpersoonshuishoudens) en de opkomst van verschillende nieuwe woonvormen ook de oriëntatie van de woonconsument (per saldo) verschuift naar het (binnen)stedelijk gebied van stad en dorp, liggen hier tal van kansen. Zoals aangegeven is realisme en flexibiliteit in de woningbouwplanning en -programmering hierbij een noodzakelijke voorwaarde.

  • 1. Bij de actualisering van de bevolkings- en woningbehoefteprognose is gebruik gemaakt van de (feitelijke) woningvoorraadgegevens, zoals die op basis van de BAG (de 'basisregistratie adressen en gebouwen') door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vanaf 2012 worden gepubliceerd. De overgang op de BAG betekent een ‘trendbreuk’ in de betreffende statistieken, omdat de definitie van een woning in de BAG anders is dan in de CBS-tellingen tot en met 2011. Tot en met 2011 maakte het CBS onderscheid in woningen, wooneenheden, recreatiewoningen en capaciteit in bijzondere woongebouwen (instellingsplaatsen). Alleen de categorie ‘woningen’ werd tot de woningvoorraad gerekend, de overige categorieën niet. In de BAG worden alle ‘verblijfsobjecten met (ten minste ook) een woonfunctie’ tot de woningvoorraad gerekend. Omdat de kwaliteit van de ‘BAG-gegevens’ in de eerste jaren van de overgang nog niet overal op orde was, heeft de provincie de afgelopen jaren (2012 t/m 2015) ook de woningbouwontwikkelingen volgens de ‘oude CBS-systematiek’ verzameld. Hiertoe hebben alle Brabantse gemeenten (100%-score) jaarlijks de benodigde gegevens aangeleverd. Vanaf 2016 – en dus ook bij de prognose-actualisering uit 2017 – is (definitief) overgegaan van de 'woningvoorraad oude stijl' op de woningvoorraad volgens de BAG-methodiek (‘verblijfsobjecten met een woonfunctie’). Omwille van de vergelijkbaarheid in de tijd zijn de woningvoorraadgegevens van voor 2016 consistent gesteld aan de ‘BAG-systematiek’.
  • 2. <em>De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant - actualisering 2014.</em> Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, oktober 2014.
  • 3. Omdat er ook woningen aan de voorraad worden onttrokken (vooral door sloop) zullen er meer woningen moeten worden gebouwd of anderszins aan de voorraad moeten worden toegevoegd (bijvoorbeeld door woningen te realiseren in leegstaand of leeg komend vastgoed) om in de woningbehoefte te kunnen voorzien.
  • 4. Met betrekking tot de verwachte groei van de woningvoorraad is in deze actualiseringsronde van de bevolkings- en woningbehoefteprognose gewerkt met een bandbreedte. In het scenario ‘hoog’ is verondersteld dat het woningtekort – 23.000, oftewel 2,1% – (Brabant-breed) in 2030 is weggewerkt. In het scenario ‘laag’ is het woningtekort constant verondersteld. Doel van het werken met bandbreedten is bij te dragen aan (meer) realisme en flexibiliteit in de woningbouwplanning en -programmering. Natuurlijk is het – met het oog op de voortgang van de woningbouwproductie – met name voor de korte(re) termijn van belang, dat gemeenten beschikken over voldoende (harde) plancapaciteit. Tegelijkertijd is het van belang voor de middellange en lange(re) termijn voldoende ruimte te laten in de woningbouwplanning. Door de nodige flexibiliteit in te bouwen in het (harde) planaanbod en woningbouwplannen kan beter worden meebewogen met de (blijvend) sterke dynamiek op de woningmarkt en ook beter worden ingespeeld op de marges en onzekerheden, die inherent zijn aan (toekomstige) demografische, economische en woningbehoefteontwikkelingen. Flexibiliteit is ook nodig om voldoende (beleids)ruimte te kunnen bieden ten behoeve van het herbestemmen van leegstaand en leeg komend vastgoed en om in de (nabije) toekomst in te kunnen spelen op nieuwe, onvoorziene inbreidingsmogelijkheden of binnenstedelijke herstructurerings- en transformatieopgaven.
  • 5. Om de effecten van de financieel-economische crisis op de woningbouwproductie in Noord-Brabant te kunnen meten en in de tijd te kunnen volgen, is de provincie in 2009 gestart met een inventarisatie van het aantal feitelijk in aanbouw genomen woningen. Aan alle Brabantse gemeenten is gevraagd deze gegevens (vanaf januari 2008) aan te leveren. Inmiddels worden deze gegevens door vrijwel alle gemeenten (per kwartaal) aangeleverd, waarmee een representatieve indicatie kan worden gegeven van de woningbouwontwikkelingen in de eerstkomende jaren. Verwacht wordt dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) – op basis van informatie uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (de BAG) – deze gegevens op termijn zal gaan publiceren.
  • 6. Zie voor het meest actuele beeld de ‘Monitor bevolking en wonen’ op de provinciale website. Deze monitor wordt ieder kwartaal geactualiseerd.
  • 7. - Eric Harms (2016). <em>Het gaat goed/slecht met de Nederlandse woningmarkt.</em> In: Tijdschrift voor de Volkshuisvesting, maart 2016. <br>- <em>Evaluatie Verhuurderheffing.</em> Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, juni 2016. <br>- J. Veenstra e.a. (2016). <em>Evaluatie Verhuurderheffing.</em> Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) / Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen, COELO-rapport 16-02.
  • 8. Illustratief is ook de afname van het aantal afgegeven vergunningen voor de bouw van corporatiewoningen (zie: CBS-Statline, februari 2017; bouwen en wonen > bouwen > bouwvergunningen > nieuwbouw; afgegeven bouwvergunningen).
  • 9. - Harry Boumeester (2017). <em>Monitor koopwoningmarkt, 4e kwartaal 2016.</em> Expertisecentrum Woningwaarde, OTB-Onderzoek voor de gebouwde omgeving, Faculteit Bouwkunde, TU-Delft, februari 2017. <br>- <em>Monitor Nieuwe Woningen - cijfers & analyses </em> (2016). Onderzoeksinstituut OTB, in opdracht van NEPROM en NVB, juli 2016. <br>- Friso de Zeeuw (2016). <em>Geef wonen de ruimte!</em> In: ROmagazine, jrg. 34, nr. 4, april 2016.
  • 10. Niek Bargeman (2016). <em>Wat beweegt de woningmarkt in Brabant? Woningbouw en planaanbod in beeld. Actuele ontwikkelingen en opgaven voor de regionale woningmarkt. Analyses en achtergronden bij de Regionale Agenda’s voor Wonen 2016/2017.</em> Provincie Noord-Brabant, november 2016.
  • 11. Zie <em>Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014.</em> Provinciale Staten van Noord-Brabant, maart 2014.
  • 12. <em>Ontwerp Wijziging Verordening ruimte 2014, actualisatie 2017 (13.1 Wijziging artikel 37.6 Bevolkings- en woningbehoefteprognose).</em> Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 10 maart 2017.
  • 13. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan afspraken in het kader van de pilot 'bouwen binnen strakke contouren' of de ‘ruimte-voor-ruimte-regeling’.
  • 14. <em>Agenda van Brabant. Traditie en technologie.</em> Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten van Noord-Brabant, juli 2010.
  • 15. Adri Proveniers (2016). <em>Flexibel wonen, aantrekkelijk voor woningmarkt en woningbouwmarkt. In: Jos Smeets (eindred.). Wonen. Discoursen, praktijken, perspectieven.</em> Bouwstenen 221, Technische Universiteit Eindhoven, Faculteit Bouwkunde (2016).
  • 16. - Planbureau voor de Leefomgeving (2016). <em>Balans van de Leefomgeving 2016. Richting geven – Ruimte maken.</em> PBL, september 2016. <br>- Frank van Dam en Dorien Manting (2015). <em>Onzekere groei steden vereist adaptieve strategie.</em> In: Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening (S+RO), 2015-03.
  • 17. Omdat essentiële processen met betrekking tot het wonen zich steeds meer afspelen op het regionale schaalniveau moet het wonen gezien worden als een regionale opgave. Het gaat erom – aansluitend op de (verander(en)de) vraag van de woonconsument – op het regionale schaalniveau van het ‘daily urban system’ een gevarieerd en volledig palet aan woningen en woonmilieus te bieden en op het vlak van ‘bouwen en wonen’ te zorgen voor ‘complementaire gemeenten in een complete regio’
  • 18. Een goede monitoring van feitelijke woningbouwontwikkelingen – zowel op provinciaal, regionaal als gemeentelijk schaalniveau – rekent de provincie nadrukkelijk tot haar taakveld. Zo kan tijdig ingespeeld worden op actuele ontwikkelingen op de (sub)regionale woningmarkt en kunnen (nieuwe) vraagstukken en opgaven op het vlak van ‘bouwen en wonen’ worden geagendeerd. In lijn hiermee heeft de provincie de ‘monitor bevolking en wonen’ ontwikkeld. Op basis van recente (CBS)gegevens toont deze monitor een actueel beeld van ontwikkelingen van de bevolking en de woningbouw in Noord-Brabant. In de monitor zijn feitelijke gegevens (over de afgelopen jaren) opgenomen, evenals actuele prognosegegevens. Er zijn gegevens in terug te vinden over de groei van de bevolking en de woningvoorraad, maar bijvoorbeeld ook over het aantal recent afgegeven bouwvergunningen. Ook bevat de monitor een aantal indicatoren, dat de actuele stand van zaken met betrekking tot de woningbouw illustreert. Zo geeft de ‘stagnatie-indicator’ aan in welke mate het vooruit berekende woningbouwprogramma ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd en (dus ook) de mate waarin de woningbouw stagneert. De ‘capaciteitsindicator’ laat zien in welke mate het toekomstige woningbouwprogramma in plannen is opgenomen; met andere woorden of er voldoende of onvoldoende (harde) plancapaciteit is. Vanuit de monitor kunnen al deze gegevens eenvoudig en op overzichtelijke wijze worden gepresenteerd, voor elk van de Brabantse gemeenten, maar bijvoorbeeld ook voor Brabant als geheel, voor de RRO-gebieden of voor de stedelijke concentratie- en de landelijke gebieden. De monitor-gegevens worden ook gebruikt in de vele contacten tussen gemeenten en provincie, zoals de regionale ruimtelijke overleggen (de RRO’s), de werkgroepen wonen en de planbegeleiding. De monitor wordt eenmaal per kwartaal geactualiseerd en is te vinden op de provinciale website.
  • 19. Binnen de RRO-gebiedsindeling kunnen verschillende, samenhangende (sub)regionale woningmarktgebieden worden onderscheiden (‘daily urban systems’). Hiermee kan beter worden aangesloten op het (lagere) schaalniveau, waarop veel van de ontwikkelingen op de regionale woningmarkt zich (doorgaans) afspelen. Brabant-breed zijn er op dat schaalniveau ‘werkgroepen wonen’ actief. De werkgroepen wonen worden aangestuurd door de (bestuurlijke) regionale ruimtelijke overleggen (de RRO’s).