8.
Veranderingen in huishoudenssamenstelling
Tot 2050 komen er in Noord-Brabant nog zo’n 130.000 huishoudens bij. Vooral het aantal alleenstaanden groeit sterk. Verwacht wordt dat in 2050 van alle huishoudens 42% een eenpersoonshuishouden is. Door de vergrijzing neemt vooral het aantal oudere alleenstaanden (75+) sterk toe.
Niet alleen naar leeftijd, ook naar huishoudens ondergaat de samenstelling van de Brabantse bevolking de komende tijd de nodige veranderingen. Veranderingen die bovendien sterk met elkaar samenhangen. Het aantal huishoudens zal nog met ruim 130.000 toenemen, tot bijna 1.255.000 in 2050. Dat is een groei van bijna 12%. (tabel 8.1).
Vergeleken met de vorige prognose uit 20141 ligt het aantal huishoudens in 2050 ruim 25.000 hoger.
Huishoudensontwikkelingen in Noord-Brabant, 2017-2050
huishoudens | huishoudensgroei | huishoudens | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2017* | 2017-2024 | 2025-2039 | 2040-2049 | 2017-2049 | 2050 | |||
Noord-Brabant | 1.124.600 | 68.300 | 52.100 | 10.000 | 130.400 | 1.255.000 | ||
Stedelijke concentratiegebieden | 810.100 | 51.500 | 49.000 | 20.300 | 120.800 | 931.000 | ||
Landelijke gebieden | 314.500 | 16.700 | 3.100 | -10.300 | 9.600 | 324.000 | ||
RRO West-Brabant | 312.000 | 17.100 | 9.800 | -700 | 26.200 | 338.200 | ||
RRO Midden-Brabant | 185.900 | 11.100 | 9.800 | 4.500 | 25.400 | 211.400 | ||
RRO Noordoost-Brabant | 281.300 | 18.500 | 14.900 | 800 | 34.200 | 315.500 | ||
RRO Zuidoost-Brabant | 345.400 | 21.600 | 17.600 | 5.400 | 44.600 | 390.000 | ||
groei-indices | ||||||||
2017-2024 (2017 = 100) |
2025-2039 (2025 = 100) |
2040-2049 (2040 = 100) |
2017-2049 (2017 = 100) |
|||||
Noord-Brabant | 106,1 | 104,4 | 100,8 | 111,6 | ||||
Stedelijke concentratiegebieden | 106,4 | 105,7 | 102,2 | 114,9 | ||||
Landelijke gebieden | 105,3 | 100,9 | 96,9 | 103,0 | ||||
RRO West-Brabant | 105,5 | 103,0 | 99,8 | 108,4 | ||||
RRO Midden-Brabant | 106,0 | 105,0 | 102,2 | 113,7 | ||||
RRO Noordoost-Brabant | 106,6 | 105,0 | 100,3 | 112,2 | ||||
RRO Zuidoost-Brabant | 106,2 | 104,8 | 101,4 | 112,9 | ||||
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. * Voor de stand per 1-1-2017 is uitgegaan van het geprognotiseerde aantal huishoudens. |
Zie ook: toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling
Sterke groei aantal eenpersoonshuishoudens
Groeit het aantal huishoudens in Noord-Brabant in de tussen 2017 en 2050 nog met bijna 12%, de bevolking groeit in diezelfde periode met slechts 5%. Deze relatief sterkere toename van het aantal huishoudens hangt samen met de vergrijzing en de individualisering. Hierdoor groeit vooral het aantal eenpersoonshuishoudens sterk (figuur 8.1). Tot 2050 komen er 135.000 eenpersoonshuishoudens bij, waarmee de huishoudensgroei (meer dan) volledig kan worden verklaard. Het aantal alleenstaanden groeit hiermee met bijna 35%. In 2050 bestaat ruim 42% van alle huishoudens in Brabant uit een eenpersoonshuishouden. In 2000 lag dat percentage nog op 28% (figuur 8.2). Tegenover de groei van het aantal alleenstaanden staat een afname van het aantal (al dan niet gehuwde) paren. Toch blijft het aantal samenwonenden in Brabant wel verreweg de grootste huishoudenscategorie. In 2050 valt nog altijd 50% van de huishoudens onder deze categorie (was 66% in 2000).
Huishoudens naar type (absoluut)
Noord-Brabant, 2000-2050
Huishoudens naar type (procentueel)
2000-2050
Verdelen we de huishoudens naar leeftijd (van het hoofd van het huishouden), dan zien we dat vooral bij de jongvolwassenen en de ouderen verhoudingsgewijs veel eenpersoonshuishoudens zijn te vinden (figuur 8.3a). Jongeren die uit huis gaan wonen eerst een tijdje alleen, al blijven ze de laatste tijd wel weer wat langer thuis wonen2. Ouderen blijven, na verlies van hun partner als alleenstaande achter. Juist vanwege hun hogere levensverwachting, geldt dit laatste vooral voor vrouwen.
Huishoudensverdeling naar leeftijd, aandeel eenpersoonshuishoudens
Noord-Brabant, 2000-2050
De komende tijd wordt vooral bij de middelbare leeftijden een duidelijke groei verwacht van het percentage eenpersoonshuishoudens. Uitstel van (langdurige) relatievorming speelt hierbij een rol en de tijd dat men – al dan niet tussen twee relaties in – alleen woont neemt toe.
Op hogere leeftijd zien we de percentages eenpersoonshuishoudens juist wat teruglopen, al blijven de alleenstaanden – zeker op hogere leeftijd – het leeuwendeel van de huishoudens uitmaken. Door de stijgende levensverwachting neemt de leeftijd bij verweduwing toe, waardoor oudere paren langer bij elkaar blijven3. Dit heeft een (licht) neerwaarts effect op het aantal alleenstaanden en juist een opwaarts effect op het aantal samenwonenden op hogere leeftijd. Omgekeerd heeft de groei van het aantal alleenstaanden bij de middelbare leeftijden z’n tegenhanger in de afname van het aantal samenwonenden bij deze leeftijdsgroepen (figuur 8.3b).
Huishoudensverdeling naar leeftijd, aandeel samenwonenden
Noord-Brabant, 2000-2050
Vooral toename alleenstaande ouderen
De verwachte groei van het aantal eenpersoonshuishoudens (135.000) komt vrijwel volledig voor rekening van de ouderen (figuur 8.4). Door de vergrijzing neemt ook het aantal oudere alleenstaanden (65+) sterk toe. Tot 2050 komen er in Brabant naar verwachting ongeveer 125.000 oudere alleenstaanden bij, bijna een verdubbeling ten opzichte van 2017. Vooral het aantal alleenstaande 75-plussers neemt sterk toe. In omvang groeit deze groep van 79.000 in 2017 naar ruim 190.000 in 2050 (+140%). Naar verwachting is van alle eenpersoonshuishoudens in 2050 meer dan een op de drie (36%) 75 jaar of ouder (20% in 2017). Een kwart (25%) is dan zelfs 80 jaar of ouder, waar dat nu nog ongeveer een op de acht is (13%).
Eenpersoonshuishoudens naar leeftijd (absoluut)
Noord-Brabant, 2000-2050
Eenouderhuishoudens, overige huishoudens en de tehuisbevolking
Wat het aantal eenouderhuishoudens en het aantal overige huishoudens betreft, worden de komende tijd – in absolute zin – maar beperkte veranderingen verwacht (figuur 8.1). Het aantal eenouderhuishoudens groeit nog licht, van 73.500 in 2017 tot bijna 90.000 in 2050 (+20%).
Het aantal overige huishoudens neemt gedurende de prognoseperiode eveneens licht toe, al blijven de aantallen – 7.500 in 2050 – beperkt. Tot deze zogenoemde ‘overige’ huishoudens behoren personen die geen partnerrelatie of ouder-kindrelatie hebben, maar wel een gezamenlijk huishouden voeren. Voorbeelden hiervan zijn studenten die gezamenlijk een huishouden vormen of twee broers of zussen die samen in een huis wonen.
Ten slotte zijn er personen die wonen of verblijven in instellingen en tehuizen. Deze personen vormen geen zelfstandig huishouden en zijn daarom ook buiten de berekening van de woningbehoefte gehouden. In Noord-Brabant is de instellings- en tehuisbevolking de afgelopen jaren steeds iets teruggelopen. Momenteel omvat deze groep bijna 37.000 mensen. In lijn met landelijke (CBS-)veronderstellingen is er in de prognose van uitgegaan, dat de instellings- en tehuisbevolking de komende decennia, onder invloed van de sterke vergrijzing, geleidelijk aan weer zal toenemen, tot ruim 60.000 personen in 20504. Ondanks deze absolute toename van het aantal mensen in een ‘institutioneel huishouden’ daalt, vooral bij de oudere leeftijdsgroepen, het percentage personen in instellingen en tehuizen. Deze daling hangt samen met de al langer aanhoudende trend om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, samen of alleen. Hierbij speelt ook de stijgende levensverwachting een rol, waardoor paren tot op hoge leeftijd blijven samenwonen.
Huishoudens worden steeds kleiner
Doordat vooral het aantal eenpersoonshuishoudens nog sterk groeit, neemt het gemiddeld aantal personen per huishouden de komende decennia verder af. Telt een Brabants huishouden in 2000 nog iets meer dan 2,4 personen, in 2050 is de gemiddelde huishoudensgrootte5 naar verwachting teruggelopen tot 2,05. In de stedelijke concentratiegebieden loopt de huishoudensgrootte terug van 2,33 in 2000 naar 2,02 in 2050. In de landelijke regio's liggen deze cijfers op 2,62 in 2000 en op 2,14 halverwege deze eeuw (figuur 8.5).
Gemiddelde huishoudensgroote
Noord-Brabant, 2000-2050
Stedelijke concentratiegebieden en landelijke gebieden
Tussen de stedelijke concentratiegebieden en de landelijke gebieden bestaat een aantal duidelijke verschillen in huishoudenssamenstelling (figuur 8.2a en 8.2b). Zo ligt het percentage eenpersoonshuishoudens in de stedelijke concentratiegebieden beduidend hoger, terwijl we in de landelijke gebieden verhoudingsgewijs juist meer samenwonenden (al dan niet gehuwd) aantreffen. In 2017 behoort 37,6% van de huishoudens in de stedelijke concentratiegebieden tot de eenpersoonshuishoudens. In de landelijke regio’s ligt dit percentage op ‘slechts’ 28%, bijna tien procentpunten lager dus. Daarentegen vormen de samenwonenden in de landelijke gebieden ruim 65% van het aantal huishoudens en behoort ‘slechts’ 55% van de huishoudens in de stedelijke concentratiegebieden tot deze groep.
De komende tijd zien we zowel in de stedelijke als in de landelijke gebieden het percentage eenpersoonshuishoudens sterk toenemen en het percentage samenwonenden juist (verder) afnemen; vergrijzing en individualisering spelen immers overal. Wat de processen van huishoudensvorming betreft, zullen de onderlinge verschillen en verhoudingen tussen beide gebiedstypen in grote lijnen echter niet veel veranderen.
- 1. <em>De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant - actualisering 2014.</em> Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, oktober 2014.
- 2. Coen van Duin e.a. (2016). <em>Huishoudensprognose 2015-2060. Jongeren en ouderen langer thuis.</em> Bevolkingstrends 2016. CBS, mei 2016.
- 3. Coen van Duin e.a. (2016). <em>Huishoudensprognose 2015-2060. Jongeren en ouderen langer thuis.</em> Bevolkingstrends 2016. CBS, mei 2016.
- 4. De belangrijkste veronderstelling ten aanzien van de aannames omtrent de ontwikkeling van de bevolking in instellingen en tehuizen is, dat er grenzen zijn aan de afname van het aantal plaatsen in specifieke instellingen, zoals verpleeghuizen, tehuizen voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten en psychiatrische inrichtingen. Er wordt dus van uitgegaan dat er een zekere ‘minimumcapaciteit’ in zorginstellingen nodig blijft, die bovendien – met het oog op de aanstaande sterke verdere vergrijzing van de bevolking – de komende tijd geleidelijk aan weer zal moeten worden uitgebreid. Ondanks deze absolute toename van de capaciteit in instellingen en tehuizen zal van de sterk groeiende groep ouderen een steeds kleiner deel woonachtig zijn in een zorginstelling. Ouderen wonen steeds langer (zelfstandig) thuis. Omdat de komende decennia, samenhangend met de ‘dubbele vergrijzing’ en de sterke groei van het aantal hoogbejaarden, de vraag naar intensieve (verpleeghuis)zorg sterk zal toenemen, zal de beschikbare capaciteit steeds meer ingezet worden voor mensen die sterk hulpbehoevend zijn. Lichtere vormen van zorg zullen meer en meer in de woning of in de (directe) woonomgeving geboden worden.
- 5. Bij de berekening van de gemiddelde huishoudensgrootte is de bevolking in instellingen en tehuizen buiten beschouwing gelaten.