10.
Wonen met zorg en welzijn
Samenhangend met de vergrijzing liggen er in Noord-Brabant forse opgaven op het vlak van ‘wonen met zorg en welzijn’, vooral bij het ‘beschermd wonen’ en het ‘geschikt wonen’.
Een belangrijk deel van de opgave bestaat uit het aanpassen van de bestaande woningvoorraad.
Trends en ontwikkelingen
Door de veranderingen in leeftijdssamenstelling van de Brabantse bevolking, waarbij de sterke vergrijzing het meest in het oog springt, zal er de komende jaren veel aandacht moeten zijn het ‘wonen met zorg en welzijn’.
Natuurlijk, er gebeurt al veel op dit vlak. In de verschillende regio’s in Brabant wordt momenteel langs tal van lijnen gewerkt om invulling te geven aan de grote opgaven die er liggen. Er zal echter nog heel wat meer moeten gebeuren, waarbij ook de sterke dynamiek met betrekking tot dit onderwerp een belangrijke rol speelt. Mede door de gewijzigde financieel-economische omstandigheden, ontwikkelingen in het nationaal beleid – denk bijvoorbeeld aan de extramuralisering van de lichtere zorgzwaartepakketten (ZZP) – en verander(en)de woonwensen van de gebruikers zelf, zullen andere, nieuwe wegen moeten worden ingeslagen. Hierbij zullen de oplossingen op diverse terreinen gezocht moeten worden: niet alleen op het vlak van wonen, zorg en welzijn, maar bijvoorbeeld ook in de sfeer van technologische ontwikkelingen.
Kernpunt bij dit alles is, dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig (willen) blijven wonen1. Dit betekent ook, dat (lichtere vormen van) zorg en welzijn meer en meer in de woning of in de directe woonomgeving moeten worden geboden. Uiteraard hangt een en ander nauw samen met het voorgestane overheidsbeleid, dat stoelt op een drietal motieven2: het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg, het vergroten van de sociaal-maatschappelijke betrokkenheid3 en de financiële houdbaarheid van ‘het zorgsysteem’.
Inmiddels is een groot deel van de verzorgingshuiszorg geëxtramuraliseerd. Ouderen beseffen steeds meer dat zij zelf aan zet zijn om te zorgen dat zij langer zelfstandig kunnen wonen, in hun eigen huis of door te verhuizen naar een (meer) geschikte woning. Bovendien bezit een groot deel van de nieuwe generatie ouderen een koopwoning, waar ze ook langer in (willen) blijven wonen. En de markt speelt steeds meer in op deze trends. Zo is er de afgelopen jaren al veel aanbod ontwikkeld, gericht op de vraag van ouderen hoe zij hun woning kunnen aanpassen aan verander(en)de omstandigheden. Daarbij wordt het de ouderen ook steeds gemakkelijker gemaakt: naast tal van burgerinitiatieven4 ontstaan er allerlei combinaties van partijen die adviseren, bedrijven die woningaanpassingen doen en bedrijven die allerlei (zorg- en welzijns)diensten aan huis aanbieden5.
- 1. - Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, in samenwerking met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2014). <em>Langer zelfstandig, een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn.</em> Den Haag, januari 2014. <br>- Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2012). <em>Redzaam ouder. Zorg voor niet-redzame ouderen vraagt om voorzorg door iedereen.</em> Den Haag, mei 2012.
- 2. Zie ook: Brabants Dagblad (2013). <em>Nieuwe ouderenzorg is niet zo slecht.</em> Prof. dr. Jos Schols, 6 september 2013.
- 3. Pauline van den Berg en Kelly van der Wielen (2016). <em>Wonen in een vergrijzende samenleving. Het belang van lokale sociale netwerken.</em> In: Jos Smeets (eindred.). <em>Wonen. Discoursen, praktijken, perspectieven.</em> Bouwstenen 221, Technische Universiteit Eindhoven, Faculteit Bouwkunde (2016).
- 4. Zie bijvoorbeeld ‘Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg’ (www.KCWZ.nl ).
- 5. Zie bijvoorbeeld www.langerthuisineigenhuis.com of www.wonenmetgemak.nl .
Enkele uitgangspunten
Met de jongste actualisering van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose is ook een indicatie gegeven van de (regionale) opgaven die er in Noord-Brabant liggen op het vlak van wonen met zorg en welzijn6. Hierbij is onderscheid gemaakt in het ‘beschermd wonen’, ‘beschut wonen’ en ‘geschikt wonen’. De vooruitberekeningen hebben betrekking op alle huishoudens (met gradaties van mobiliteitsbeperkingen) en op ouderen in instellingen (‘verzorging en verpleging’) en beslaan de periode 2015 tot 2045.
In de prognose is rekening gehouden met de ontwikkelingen in het rijksbeleid, waardoor een groot deel van de verzorgingshuiszorg wordt geëxtramuraliseerd. Sinds 2014 worden er alleen nog nieuwe indicaties afgegeven voor ZZP 4. Het aantal plaatsen in verzorgingshuizen (ZZP 1-4, oftewel het ‘beschut wonen’) is in Brabant inmiddels bijna gehalveerd ten opzichte van 2010 (van 12.200 naar 6.350 plaatsen). Daarmee is het grootste deel van de afbouw al gerealiseerd. Tot 2020 zal de resterende afbouw plaatsvinden.
Het aantal plaatsen in verpleeghuizen (ZZP 5-10, oftewel het ‘beschermd wonen’) is in de periode 2010 tot 2015 in Noord-Brabant gegroeid van zo’n 12.000 naar 15.000 plaatsen, vooral door de toename van het aantal 75+-ers.
Naast de instellingsplaatsen voor ouderen zijn er in Brabant nog bijna 12.000 instellingsplaatsen in de gehandicaptenzorg en bijna 1.500 instellingsplaatsen in de psychiatrie. In de prognose blijft het aantal instellingsplaatsen voor deze groepen ongeveer gelijk. Er zijn geen gegevens over de extramurale behoefte van deze doelgroepen. We laten deze doelgroepen daarom verder buiten beschouwing.
Bij het geschikt wonen wordt er onderscheid gemaakt in nultredenwoningen, aangepaste woningen en geclusterde ouderenwoningen. Daarnaast zijn er de overige woningen (niet geschikt). De huishoudens worden onderscheiden naar de mate van mobiliteitsbeperkingen: geen, licht, matig en zwaar. In de figuur 10.1 en figuur 10.2 is de verhouding te zien tussen de mate van mobiliteitsbeperkingen van de huishoudens en de verschillende woningtypen waarin zij wonen in 2015. Deze verhoudingen worden in de prognose gelijk gehouden.
In 2015 heeft 13% van de huishoudens in Brabant een mobiliteitsbeperking. Dit zijn 145.000 huishoudens. Bijna de helft (70.000) hiervan zijn huishoudens in de leeftijdscategorie 75+, ruim een vijfde (31.000) zijn huishoudens tussen 65 en 75 jaar. Naarmate de mobiliteitsbeperking zwaarder wordt, woont een steeds groter deel van de huishoudens in een geschikte woning. Bij huishoudens met een zware mobiliteitsbeperking geldt dit voor 81%. Vooral de aangepaste (ouderen)woningen worden bewoond door huishoudens, die deze aanpassingen ook echt nodig hebben vanwege matige tot zware mobiliteitsbeperkingen. In de geclusterde ouderenwoningen (o.a. serviceflats, aanleunwoningen en woon-zorgcomplexen) wonen meer huishoudens die nog geen mobiliteitsbeperking hebben. Dit zijn vooral huishoudens die al uit voorzorg naar een dergelijke ouderenwoning zijn verhuisd.
Verdeling van huishoudens met een mobiliteitsbeperking naar woningtypen
Noord-Brabant, 2015
Verdeling van woningtypen naar huishoudens met een mobiliteitsbeperking
Noord-Brabant, 2015
De opgaven
De komende jaren liggen er stevige opgaven op het vlak van wonen met zorg en welzijn. In tabel 10.1 is een (kwantitatieve) indicatie gegeven van deze opgaven, die overal in Brabant spelen. Een meer regiospecifiek beeld van deze opgaven is terug te vinden in bijlage G-1 en bijlage G-2.
Beschermd, beschut en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van de opgaven, 2015-2045
aanbod | opgaven | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2015 | 2015-2029 | 2030-2044 | 2015-2044 | |||||
beschermd wonen (plaatsen) | 15.050 | 9.250 | 10.900 | 20.200 | ||||
beschut wonen (plaatsen) | 6.350 | -400 | 3.050 | 2.700 | ||||
Totaal intramuraal (plaatsen) | 21.400 | 8.900 | 14.000 | 22.900 | ||||
geclusterde ouderenwoningen (woningen) | 43.900 | 10.150 | 8.700 | 18.850 | ||||
aangepaste (ouderen)woningen (woningen) | 42.700 | 18.300 | 13.900 | 32.200 | ||||
nultredenwoningen (woningen) | 199.200 | 32.600 | 11.200 | 43.750 | ||||
Totaal geschikt wonen (woningen) | 285.750 | 61.050 | 33.750 | 94.800 | ||||
groei-indices | ||||||||
2015-2029 (2015 = 100) |
2030-2044 (2030 = 100) |
2015-2044 (2015 = 100) |
||||||
beschermd wonen (plaatsen) | 162 | 145 | 234 | |||||
beschut wonen (plaatsen) | 94 | 151 | 142 | |||||
Total intramuraal (plaatsen) | 141 | 146 | 207 | |||||
geclusterde ouderenwoningen (woningen) | 123 | 116 | 143 | |||||
aangepaste (ouderen)woningen (woningen) | 143 | 123 | 175 | |||||
nultredenwoningen (woningen) | 116 | 105 | 122 | |||||
Totaal geschikt wonen (woningen) | 121 | 110 | 133 | |||||
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 50-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. |
Verhoudingsgewijs ligt de sterkste groei bij het beschermd wonen. Zoals tabel 10.1 laat zien, zal het aanbod tussen 2015 en 2045 ruimschoots moeten verdubbelen. Voor het beschermd wonen, waar de zwaardere, intensievere vormen van zorg worden geboden, komt de vraagraming anno 2045 ruim 20.000 plaatsen hoger uit dan het aanbod van 15.000 (intramurale) plaatsen in 2015.
De extramuralisering van de verzorgingshuizen leidt vooralsnog tot een verdere afname van de vraag naar beschut wonen. Tot 2020 zijn er zo’n 1.600 verzorgingshuisplaatsen minder nodig. Samenhangend met de verdere vergrijzing van de Brabantse bevolking neemt de vraag in de loop van de jaren ’20 weer toe, omdat ook op termijn nog een groot deel (75%) van ZZP 4 beschut kan wonen (figuur 10.3). Tussen 2020 en 2045 zal de vraag naar beschut wonen met 4.300 plaatsen toenemen.
Tussen 2015 en 2045 neemt het aantal huishoudens in Brabant nog met zo’n 147.000 toe. Het aantal 75+ huishoudens groeit in deze periode zelfs met bijna 170.000. Daarnaast komen er bijna 20.000 huishoudens bij met een leeftijd van 65-75 jaar. Tegelijkertijd neemt het aantal huishoudens met een leeftijd onder de 65 jaar af met ruim 42.000.
Van de huishoudens in de leeftijdscategorie van 75 jaar en ouder heeft meer dan de helft een mobiliteitsbeperking. Met de sterke toename van het aantal 75+ huishoudens zal dus ook een steeds groter deel van de (totale) huishoudensgroei betrekking hebben op huishoudens met een mobiliteitsbeperking (figuur 10.4). Dit loopt op van 40% in de periode 2015 tot 2025 naar 80% in de periode 2025 tot 2035.
Na 2035 kan de huishoudensgroei per saldo volledig op het conto worden geschreven van huishoudens met een mobiliteitsbeperking en neemt het aantal huishoudens zonder mobiliteitsbeperking af (er komen nog wel 75+ huishoudens zonder mobiliteitsbeperking bij, maar dit wordt gecompenseerd door een afname van de huishoudens van 65-75 jaar zonder mobiliteitsbeperking). Het aandeel van huishoudens met een mobiliteitsbeperking stijgt hiermee naar bijna 20% in 2045. Dit zijn 240.000 huishoudens, een groei van bijna 95.000 huishoudens ten opzichte van 2015.
De toename van het aantal huishoudens met een mobiliteitsbeperking zorgt voor een ongeveer even grote groei in de vraag naar geschikt wonen (tabel 10.1). Vanaf 2035 wordt alleen nog maar een groei verwacht in de vraag naar geschikte woningen en neemt de vraag naar overige woningen af. Omdat het eigenwoningbezit bij de babyboomgeneratie (die meer en meer de 65+ leeftijd bereikt) veel hoger ligt dan bij voorgaande generaties ouderen, neemt vooral de vraag naar geschikte koopwoningen toe.
In absolute zin zal het aantal nultredenwoningen het meest moeten toenemen, waarbij een belangrijk deel van de opgave al in de komende jaren (tot 2030) zal moeten worden gerealiseerd, en vooral in de koopsector. In de huursector treffen we al veel nultredenwoningen aan, waardoor er per saldo in dit segment in Brabant geen toevoegingen meer nodig zijn. Daarbij groeit de vraag naar nultreden-huurwoningen in het geliberaliseerde segment nog wel, terwijl er in de sociale huursector juist een afname van de vraag naar nultreden-huurwoningen wordt voorzien.
Verhoudingsgewijs zal vooral het aantal aangepaste (ouderen)woningen sterk moeten toenemen. Na 2030 ligt hier ook in absolute zin de grootste opgave. Deze opgave zal eveneens voor het grootste deel in de koopsector moeten worden gerealiseerd en voor een kleiner deel in de huur. Ongeveer een vijfde van de vraag naar geschikt wonen betreft geclusterde ouderenwoningen. Hier liggen juist vooral in de huursector opgaven (zowel in het sociale als in het geliberaliseerde segment) en minder in de koopsector.
In landelijke gemeenten is de groei van de vraag naar wonen met zorg en welzijn relatief sterker dan in stedelijke gemeenten (zie bijlage G-2). Dat geldt vooral voor de intramurale vraag en de vraag naar geclusterde ouderenwoningen. Dit hangt samen met de vergrijzing, die in landelijke gemeenten sterker is dan in stedelijke gemeenten.
- 6. Hiertoe is aan het IPB-Primos-model, waarmee de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose wordt gedraaid, de module Fortuna gekoppeld. Met deze module kunnen ramingen worden gemaakt van de ontwikkelingen van de intramurale vraag ( beschermd en beschut wonen) en de extramurale vraag van ouderen (geschikt wonen). De demografische ontwikkelingen, zoals die met het IPB-Primos-model zijn vooruitberekend, worden hierbij als basis genomen. De toekomstige vraag naar de verschillende vormen van wonen met zorg en welzijn hangt immers voor een belangrijk deel samen met deze bevolkingsontwikkelingen, met de vergrijzing als meest opvallende kenmerk. Daarnaast wordt bij de vraagraming rekening gehouden met geslacht, huishoudenssamenstelling, opleidingsniveau en inkomen. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld, dat de zorgvraag (wat) toeneemt als iemand (een huishouden) alleenstaand is, een lage(re) opleiding of een laag inkomen heeft. Toekomstige verschuivingen in de samenstelling van de (ouder wordende) bevolking naar opleidings- en inkomensniveau zijn dus van invloed op de toekomstige vraag naar wonen met zorg en welzijn. Het Fortuna-model is vernieuwd en samengevoegd met het Piramide-model. Het woongedrag van ouderen wordt nu gekoppeld aan mobiliteitsbeperkingen en aan meer algemene ontwikkelingen op de woningmarkt. Kenmerken van de woningvoorraad – is een huishouden woonachtig in een (sociale of geliberaliseerde) huur- of in een koopwoning – worden meegenomen. En er wordt gekeken naar woonkwaliteiten: de behoefte aan nultredenwoningen, aangepaste woningen en clusters van ouderenwoningen. <br>- Zie ook: Co Poulus (2016). <em>Fortuna 2016. Definitieve raming tot 2025.</em> ABFresearch, Delft, oktober 2016.
Ontwikkeling van de vraag naar beschermd, beschut en geschikt wonen in Noord-Brabant, 2012-2045 (2015=100)
Groei van het aantal huishoudens naar leeftijd en mobiliteitsbeperking
Noord-Brabant, 2015-2045
De opgaven realiseren
Er zijn tal van mogelijkheden om invulling te geven aan de opgaven op het vlak van het ‘wonen met zorg en welzijn’.
Zo kan de opgave voor het beschermd wonen – ruim 20.000 plaatsen extra tot 2045 – worden gerealiseerd door het aantal verpleeghuisplaatsen uit te breiden, bestaande verzorgingshuisplaatsen om te bouwen naar verpleeghuisplaatsen en door nieuwbouw van kleinschalige complexen voor intensieve zorg.
Bij het beschut wonen vindt de eerstkomende jaren nog een (verdere) afbouw plaats. Maar vanaf 2020 gaat de vraag naar beschut wonen weer wat toenemen. Daarom is het van belang nu al na te gaan, waar en op welke wijze het aanbod voor beschut wonen weer kan toenemen. Is het nog wel nodig om de komende jaren verzorgingshuizen te sluiten? Of kunnen de vrijkomende plaatsen tijdelijk leeg blijven staan of gebruikt worden door andere doelgroepen, zodat ze over een aantal jaren weer beschikbaar zijn voor ouderen.
De opgaven voor het geschikt wonen zullen voor een groot deel in de bestaande woningvoorraad moeten worden gerealiseerd. Tot 2045 zullen er nog bijna 95.000 geschikte woningen extra beschikbaar moeten komen, waarvan ruim 60.000 voor 2030.
Naast nieuwbouw en een (meer) gerichte woningtoewijzing en woonruimteverdeling zal vooral de om- en verbouw van ‘gewone’ woningen tot nultredenwoningen of aangepaste woningen een substantiële bijdrage leveren aan deze opgaven. Door gerichte ingrepen en aanpassingen kan een belangrijk deel van de bestaande woningvoorraad – en in veel gevallen ook relatief vrij eenvoudig – geschikt gemaakt worden voor ouderen en mensen met een beperking. Behalve ‘nultreden’ gaat het ook om aanpassingen, die bijvoorbeeld de risico’s op vallen moeten beperken.
Een en ander sluit ook nauw aan op de toenemende behoefte van ouderen en mensen met een zorgvraag om zo lang mogelijk zelfstandig te willen blijven wonen. Een ontwikkeling, die door innovaties, toepassing van allerlei technische middelen en aanpassingen in de woning en de directe woonomgeving in veel gevallen ook mogelijk is (of wordt).
De groeiende vraag naar geschikt wonen heeft voor het grootste deel betrekking op de koopsector: de aankomende generatie ouderen heeft veel vaker een koopwoning en blijft daar ook langer in wonen. Het aanpassen van bestaande woningen is hier een goede strategie. Nu men pas veel later in een verzorgings- of verpleeghuis terecht kan, passen ouderen steeds vaker de eigen woning aan. Doordat velen (nog) hebben kunnen profiteren van de prijsstijgingen op de koopwoningmarkt van de afgelopen decennia en in veel gevallen de woning (grotendeels) is afbetaald, hebben veel van de oudere huishoudens ook de financiële mogelijkheden om de woning aan te passen, waarbij de woonlasten toch laag blijven. Afhankelijk van de zwaarte van de mobiliteitsbeperkingen en de mogelijkheden die de woning biedt, worden kleine of grotere aanpassingen gedaan. Op deze manier ontstaan meer nultredenwoningen en aangepaste (ouderen)woningen. Een deel van de ouderen verhuist echter liever naar een meer geschikte woning. Naast de grote vraag naar nultredenwoningen en aangepaste ouderenwoningen, is er in de koopsector een kleine, maar wel groeiende vraag naar geclusterde ouderenwoningen. Bij een verhuizing naar een geclusterde ouderenwoning wordt echter veeleer gekozen voor een huurwoning.
In de huursector groeit vooral de vraag naar aangepaste woningen en geclusterde ouderenwoningen. Hiertoe zullen corporaties (en huurders) woningen aan moeten passen aan de veranderende behoeften. Daarnaast kijken corporaties of een huurder kan verhuizen naar een meer passende woning (binnen hun woningbezit). Ook kunnen corporaties huurwoningen verkopen waar minder vraag naar is (eengezinswoningen) en de opbrengsten investeren in het realiseren van woningen waar wel vraag naar is, bijvoorbeeld aangepaste en geclusterde ouderenwoningen.
Naast nieuwbouw kunnen geclusterde ouderenwoningen ook in de bestaande voorraad worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door een complex met nultredenwoningen van de corporatie daarvoor te bestemmen en aan te passen en de woningen alleen nog aan ouderen toe te wijzen. De transformatie van leegstaande of leeg komende panden biedt eveneens kansen (o.a. de leeggekomen verzorgingshuizen en leegstaande kantoren), zeker als deze op een goede locatie liggen nabij voorzieningen.
Om langer thuis te kunnen wonen is ook een samenhangende zorg- en welzijnsinfrastructuur in wijken en dorpen nodig. Het is de komende jaren een belangrijke taak van gemeenten deze te realiseren. Inmiddels zijn hierin al grote stappen gezet, mede ingegeven door de wijzigingen in het overheidsbeleid in de afgelopen jaren. Nu gemeenten beter zicht hebben op de nieuwe taken en beschikbare budgetten, samenhangend met de decentralisatie in de zorg, kan de zorg- en welzijnsinfrastructuur verder verbeterd worden.
Vragen voor de lokale en de regionale agenda
Er zijn nog tal van vragen, hoe ouderen en andere zorgvragers de komende tijd zullen reageren op de vele veranderingen op het vlak van wonen met zorg en welzijn. Willen ze inderdaad in groten getale zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen en gaan ze hun woning dan ook aanpassen? Of verhuist men juist liever naar een meer geschikte woning (met zorg) en hoe groot is die groep dan? Moeten gemeenten inzetten op het realiseren van woon-zorgcomplexen of juist op voorlichting aan particulieren, hoe zij hun woning kunnen aanpassen aan de veranderende (mobiliteits)omstandigheden?
Hierbij is het van belang dat ook voor senioren geldt, dat hun woonwensen onderling sterk verschillen7. Er zijn immers vele tinten grijs8. Bovendien kunnen de antwoorden op deze vragen per wijk en dorp sterk verschillen, afhankelijk van wat er al is aan geschikte woningen, zorgvastgoed en voorzieningen op het vlak van zorg en welzijn. Dit alles vraagt om (lokaal) maatwerk, met diverse combinaties van oplossingen. Hierbij zal – meer vraaggericht – ingespeeld moeten worden op concrete behoeften, wensen en problemen van bewoners. Vaak is hiervoor nog wel een omslag in denken nodig bij diverse partijen, die lange tijd vooral aanbod- en (te) weinig vraaggericht hebben gewerkt9.
Ook zal rekening gehouden moeten worden met de wijzigingen in de sociale huursector, waardoor huishoudens met een te hoog inkomen veelal niet meer terecht kunnen in een sociale huurwoning. Van de komende generatie ouderen heeft een groter deel een goed pensioen opgebouwd, waardoor zij, als zij willen gaan huren, zijn aangewezen op het geliberaliseerde segment. Het is aan gemeenten en verhuurders om te kijken of het (huidige) aanbod aan huurwoningen voldoende aansluit bij de veranderingen in de (toekomstige) vraag en waar nodig de bestaande woningvoorraad tijdig aan te vullen.
Gelet op de forse opgaven zal het thema ‘wonen met zorg en welzijn’ de komende jaren een prominente plek (blijven) innemen op de lokale en de regionale agenda. Een van de aandachtspunten betreft de vraag in hoeverre de opgaven voldoende verankerd zijn in (gemeentelijke) plannen en initiatieven voor het beschermd, beschut en geschikt wonen. Plannen en initiatieven voor woningbouw, maar bijvoorbeeld ook voor nieuwe kleinschalige complexen waar intensieve zorg kan worden geboden of voor zorgsteunpunten. Provinciale analyses van de gemeentelijke plancapaciteiten laten zien, dat er voor het geschikt wonen kwantitatief voldoende plannen zijn10. Te meer daar de opgave niet alleen door nieuwbouw gerealiseerd hoeft te worden, maar er juist ook andere mogelijkheden kunnen worden benut (met name in de bestaande woningvoorraad) om in een groot deel van de opgave te voorzien. Of de nieuwbouw ook kwalitatief aansluit bij de vraag naar nultredenwoningen, aangepaste (ouderen)woningen en geclusterde ouderenwoningen, in de huur- en koopsector en de gewenste prijsklassen is een vraag die de lokale partijen mogen beantwoorden.
Een andere vraag is waar de groeiende behoefte aan beschermd wonen een plek kan vinden. Door meer kleinschalige woonvormen en door de groeiende vraag, wordt het mogelijk om ook in kleinere gemeenten en kernen beschermd wonen aan te bieden, zodat ouderen in hun eigen woonplaats kunnen blijven wonen en niet meer naar de stad/grotere kernen hoeven te verhuizen als zij naar een verpleeghuis gaan. Gemeenten zullen in overleg met de zorgsector moeten kijken waar het beschermd wonen gerealiseerd kan worden.
- Bijlage G-1 Beschermd, beschut en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van vraag (2015-2045) en aanbod (2015)
- Bijlage G-2 - Beschermd, beschut en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van de opgaven, 2015-2045
- 7. - Kirti D. Doekhie e.a. (2014). <em>Ouderen van de toekomst. Verschillen in de wensen en mogelijkheden voor wonen, welzijn en zorg.</em> Nivel-overzichtstudies. Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), 2014. <br>- Jeroen Lijzenga en Theo van der Waals (2014). <em>Woonvoorkeuren specifieke woonvormen voor ouderen: een verhaal met veel gezichten.</em> Companen (in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mei 2014.
- 8. Nicole van der Gaag en Joop de Beer (2014). <em>Nieuwe tinten grijs? </em> In: Demos, jaargang 30, nr. 2, februari 2014, blz. 5-7.
- 9. Wim Heijs (2016). <em>Zorgzaam wonen. Een perspectiefwisseling.</em> In: Jos Smeets (eindred.). <em>Wonen. Discoursen, praktijken, perspectieven.</em> Bouwstenen 221, Technische Universiteit Eindhoven, Faculteit Bouwkunde (2016).
- 10. Tussen 2017 en 2027 zal de woningvoorraad in Noord-Brabant naar verwachting nog toenemen met ongeveer 100.000 woningen (scenario ‘hoog’). Ervan uitgaande dat hiervan 45% een geschikte woning is – een percentage dat overeenkomt met de feitelijke nieuwbouwproductie in de afgelopen jaren (2010 t/m 2015) en met het aandeel geschikte (nultreden)woningen in de plancapaciteit voor de eerstkomende tien jaar – komen er (netto) zo’n 45.000 geschikte woningen bij. In dat geval kan alleen al via de nieuwbouw in de komende tien jaar de hele opgave (43.000 geschikte woningen tot 2027) worden ingevuld.